In en om Assen





Wijnand van der Sanden


Wijnand van der Sanden tijdens de uitzending van ‘Heren in kwestie’ van RTV-Drenthe d.d. februari 2009


Biografie van Wijnand Antonius Bernardus van der Sanden, geplaatst op encyclopediedrenthe.nl

Wijnand van der Sanden Studeerde kunstgeschiedenis en klassieke archeologie aan de Katholieke Universiteit Nijmegen en prehistorie aan de Universiteit van Groningen.

Promoveerde in 1990 op Mens en moeras; veenlijken in Nederland van de Bronstijd tot en met de Romeinse tijd. Was van 1987-1997 hoofd van de archeologische afdeling van het Drents Museum.
Schreef naar aanleiding van de reconstructie van het gezicht van Drenthe's beroemdste veenlijk Het meisje van Yde (1994).
Als gastconservator organiseerde hij in het Deense Silkeborg Museum een tentoonstelling over de Europese veenlijken en schreef het bijbehorende boek Vereeuwigd in het veen - de verhalen van de Noordwest-Europese veenlijken (1996). Sinds 1997 is hij provinciaal archeoloog van Drenthe.

In dat kader publiceerde hij samen met E. van Ginkel en S.W. Jager het boek Hunebedden - monumenten van een steentijdcultuur (1999).
Al sedert 1987 wijdt hij zich aan (de stimulering van) het onderzoek van veenvondsten in Drenthe.
Dit resulteerde o.a. in een viertal onder zijn redactie tot stand gekomen, speciaal aan dit onderwerp gewijde jaargangen van de Nieuwe Drentse Volksalmanak (1995, 1997, 1998 en 2002). Zette ook na 1990 het onderzoek van de veenlijken in Nederland en Duitsland voort. Van der Sanden was lid van de Werkgroep Hunnebedden (1988-1999) en sedert 1988 redacteur van het archeologisch gedeelte van de NDV.


Interview met Wijnand van der Sanden door Roland Bleijenberg op noorderbreedte.nl


Drents archeologisch bodemarchief niet naar de barrebiesjes

In samenwerking met de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek actualiseren en digitaliseren de provincies hun Archeologische Monumentenkaarten. Daardoor hopen ze beter invulling te geven aan hun verantwoordelijkheid voor het behoud en beheer van het archeologisch erfgoed. De provincie Drenthe heeft de eerste generatie van haar kaart gereed. Een interview met de provinciaal archeoloog Wijnand van der Sanden.

Ze zitten er nog, ingekapseld onder de grond; de tijdcapsules uit vroegere tijden toen de tijd nog niet bestond en waarvan het bestaan misschien niet eens wordt vermoed. Het zijn de mysterieuze tegenhangers van de slagtanden, houten werktuigen of veenlijken die ontdaan van hun aardse kleed uitgelicht worden opgediend in musea. Vastgepind door jaartallen is voor hen het einde daar. Nieuwsgierige ogen die schaamteloos kijken, onderzoeken en - soms - begeren, bepalen hun nieuwe lot. Alleen de kneusjes, zoals de zoveelste potscherf of de duizendste speerpunt, hebben geluk.

Zij betreden opnieuw een tijdloze fase. In bovengrondse archieven wel te verstaan waar met ontelbare ladekasten de vergetelheid wordt gecultiveerd. Maar tentoongesteld of opgeborgen, de archeologische voorwerpen zijn bijna altijd het resultaat van opgravingen. Dit wekt geen bevreemding; opgraven is wat archeologen doen, toch? 'Niet uitsluitend, want als we niet oppassen zit er over 25 jaar niets meer in de bodem', is de reactie van Wijnand van der Sanden. Eén van zijn nieuwe taken is juist het voorkomen van opgravingen.


De tragiek van de archeologie

'Archeologie oude stijl was achter de feiten aan lopen. Tot een aantal jaren terug was het inspringen op lopende ontwikkelingen. Veel opgravingen waren uit nood geboren. Het kwam voor dat een amateur-archeoloog langs een bouwput reed en er archeologische resten aantrof. Dan moest, onverwacht, in een korte tijd onderzoek worden verricht. Het was nauwelijks bij te benen.'
'Dat brandjes blussen, dat haastig en zonder voldoende tijd voor de machines uit rennen, is uitermate ongewenst.

Het grote probleem van archeologische bronnen is namelijk dat ze niet genereerbaar zijn. Je bestudeert iets en daarmee heb je het opgeruimd. Het is als een historisch document dat je verfrommelt en weggooit. Niemand kan meer lezen wat jij las. Wie later nieuwsgierig is naar de inhoud, moet afgaan op de interpretatie die je deed vanuit de toen geldende opvattingen en methoden. Elke periode is selectief; de geschiedenis leert dat.' Het is nu dus de bedoeling om te onderzoeken zonder te verstoren, en zo mogelijk dus ook zonder op te graven.


Van Giffen

Als voorbeeld noemt hij de archeoloog Van Giffen die in het begin van de twintigste eeuw veel opgravingen in Noord-Nederland verrichtte. Van Giffen was in zijn tijd vooral geïnteresseerd in grafmonumenten en nederzettingen. Voor zaken uit het veen had hij minder oog. Gedurende de turfwinning stuitte men bijvoorbeeld op bouwsels van steen. Van Giffen beschrijft ze als bijenkorfvormige bouwsels van ongeveer één meter in doorsnee. Hij heeft ze echter niet gefotografeerd, opgetekend of nauwkeurig beschreven. Kortom, het is niet gedocumenteerd en nu voorgoed verdwenen.

Voor Wijnand van der Sanden is dit begrijpelijk maar doodzonde; wellicht mede omdat hij zelf gefascineerd is door venen en veentjes waar rituele handelingen plaatsvonden. 'Die bouwsels van steen hebben daar misschien wel iets mee te maken gehad. Dat ze naar de barrebiesjes zijn, toont eens te meer de noodzaak om de archeologie bij de planvorming te betrekken en te streven naar het behoud van vindplaatsen. Opdat toekomstige generaties met andere inzichten dan de onze, nog iets in de grond kunnen aantreffen.'


Verdrag van Malta

Rekenschap met de toekomst in het hedendaagse handelen is een vanzelfsprekendheid op allerlei terreinen. Het geldt al decennia voor de natuurontwikkeling en sinds een jaar of tien ook voor het landschapsbehoud. Voor archeologen is het echter een recente ontwikkeling, zeker voor wat betreft de doorwerking van de archeologie in de uitvoering van het overheidsbeleid. De eerste aanzet werd in 1992 genomen, toen verschillende landen, waaronder Nederland, het Verdrag van Malta ondertekenden.

Wijnand van der Sanden: 'Aan de basis van het verdrag ligt de verontrustende constatering dat het archeologisch erfgoed in een steeds sneller tempo uit de bodem verdwijnt. Om het tij te keren hebben de deelnemende landen in Malta de verplichting op zich genomen om archeologische belangen mee te laten wegen in de ruimtelijke ordening. Daarbij wordt uitgegaan van het principe 'de veroorzaker betaalt'. Dit betekent dat de veroorzaker van een verstoring van het bodemarchief moet betalen voor een inventariserend vooronderzoek, een eventueel vervolgonderzoek en, wanneer het echt niet anders kan, een opgraving. Opgraven is echter de laatste optie.'

Voor veel vertraging hoeft het verkennen en waarderend onderzoek niet te zorgen. Het is een kwestie van dagen tot weken. 'Bij vondsten aan het oppervlak wordt door middel van grondboringen vastgesteld of de onderliggende bodemlagen onverstoord op elkaar liggen. Zo ja, dan betekent dit dat de archeologische sporen nog redelijk ongeschonden in de grond zitten. De tweede stap is een poging om de plannen zo aan te passen dat er geen verstoring zal plaatsvinden. Bijvoorbeeld door op de bewuste plek een parkje aan te leggen of door de plek met een zandlaag af te dekken.'

Mocht een onderzoek onverhoopt toch in een opgraving uitmonden, dan gaat het allemaal heel wat langer duren. Het beeld van een geknielde archeoloog die met miniatuur gereedschap omzichtig (deci)meters diep de grond in gaat, komt bovendrijven. Opgravingen zijn kostbaar en tijdrovend. De intenties die in Malta waren bekrachtigd, konden niet direct in de praktijk worden gebracht. 'Wanneer je de archeologie als toetsingsinstrument voor de ruimtelijke ordening wilt gebruiken, moet namelijk niet alleen eenduidig vaststaan wat waar in de grond zit, de informatie moet bovendien makkelijk toegankelijk zijn. Dat was tot de nieuwe Archeologische Monumentenkaart niet het geval. Opgetekend op verschillende kaarten lag de informatie van Drenthe bij meerdere instanties, zoals de Rijksuniversiteit Groningen, de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Onderzoek en het Drents Museum. Het overzicht ontbrak.'


Witte plekken

Op de Archeologische Monumentenkaart van Drenthe zijn momenteel 1219 waardevolle en behoudenswaardige terreinen in verschillende kleuren afgebeeld. Elke kleur staat voor een bepaalde gradatie van belang. De meeste terreinen zijn behoudenswaardig. Af zal de kaart nooit zijn, het blijft een momentopname. De selectie, waardering en beschrijving van archeologisch erfgoed is namelijk een continu proces dat door de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Onderzoek, de provinciaal archeoloog en de gemeentelijke archeologen wordt verzorgd. De kaart is bovendien niet provincie dekkend, er zijn plekken te over waar niemand met zekerheid kan vertellen wat er in de bodem zit.

Voor Wijnand van der Sanden spreken juist de witte plekken op de kaart tot de verbeelding. 'Het zijn gebieden waar we weinig vanaf weten en die zouden best eens zeer waardevol kunnen zijn. Dat je niets weet zou kunnen betekenen dat vindplaatsen nog niet verstoord zijn en dus in ongeschonden staat verkeren. Juist bij deze gronden die nooit aan snee kwamen, zijn de verwachtingen hoog. Nu de archeologie een volwaardige rol in de ruimtelijke ordening krijgt, kunnen noodopgravingen zo veel mogelijk worden voorkomen.'


Wijnand van der Sanden boek - Reuzenstenen op de es - De hunebedden van Rolde

Erfgoed in Drenthe is een samenwerking tussen Drents Plateau en Waanders Uitgevers. De reeks beoogt het zichtbare erfgoed van de provincie Drenthe voor een breed publiek toegankelijk te maken. Hunebedden, grafheuvels, kerken, galgenbergen, verdedigingswerken, infrastructuur, markengrenzen, sporen van de Tweede Wereldoorlog, ruilverkavelingen en moderne architectuur, de onderwerpen beslaan de hele (voor)geschiedenis van de provincie.

De reeks brengt nieuwe thema's voor het voetlicht en benadert oude, vertrouwde thema's vanuit een nieuwe invalshoek. Beeldmateriaal speelt een belangrijke, ondersteunende rol. Reuzenen op de es – de hunebedden van Rolde gaat over de beide hunebedden die achter de Jacobuskerk in Rolde liggen. De grafmonumenten zijn tussen 3400 en 3200 v.Chr. opgericht door boeren van de trechterbekercultuur. Het boek gaat uitvoerig in op de geschiedenis van de beide monumenten nadat hun rol als graf is uitgespeeld.

Hoe hebben de talloze generaties sindsdien tegen deze monumentale bouwsels aangekeken en hoe zijn zij er mee omgegaan? Zijn het in de 17de eeuw nog door wrede, mensenetende reuzen gebouwde graven, in de loop van de 19de eeuw gaan provincie en Rijk zich actief met de zorg voor deze voorouderlijke monumenten bezighouden.

Het boek volgt de verschuiving in betekenisgeving op de voet. De hunebedden van Rolde zijn bezocht door schilders, tekenaars, fotografen, schrijvers, geleerden, bestuurders en zelfs leden van het koningshuis. Ze waren onder de impressie van wat ze zagen en legden hun gevoelens vast in woord en beeld. AI deze en andere uitingen komen aan bod. Veel van de illustraties zijn nooit eerder in druk verschenen.


Boekbespreking d.d. 21 mei 1994 door Felix Eijgenraam  van het boek; het meisje van Yde van Wijnand van der Sanden op nrcboeken.nl


Wie was zij?

Overal is de afgelopen weken haar gereconstrueerde gezichtje te zien geweest: het meisje van Yde. Het beroemde, tweeduizend jaar oude veenlijkje uit Drente heeft vorige week, dank zij de inspanningen van de Britse medisch illustrator Richard Neave, haar identiteit teruggekregen. Eind vorige eeuw door veenarbeiders ontdekt, was zij lange tijd weinig meer dan een griezelig hoopje organische resten. Nu is het ineens weer een levensecht, enigszins melancholiek en in zich zelf gekeerd meisje geworden, een meisje dat je zo op een houseparty in Assen zou kunnen tegenkomen.

De wassen reconstructie van haar gezicht is, zo mogen we aannemen, correct. Want hoewel niemand kan controleren of de beeltenis klopt, heeft de methode van Neave meermalen haar betrouwbaarheid bewezen. Immers, niet alleen wist de anatomisch onderlegde kunstenaar op grond van schedelmateriaal van onbekende vermoorde personen een beeltenis te maken aan de hand waarvan deze konden worden herkend, de identificatie werd ook nog eens onafhankelijk bevestigd door de opgespoorde moordenaars.

In de wassen kop van het meisje van Yde zitten enkele interpretatievrijheden, zoals de vorm van de oren, de ogen en de mond, maar op grond van zijn ervaring durft Neave te stellen dat haar moeder haar zou hebben herkend. Nu de bezoeker van het Drents Museum naast het lijk voortaan ook de reconstructie te zien krijgt en het verleden daardoor veel nadrukkelijker en onmiddellijker aan zich gepresenteerd krijgt, dringt zich de vraag op: wie was zij? Wie was dit meisje, hoe oud was ze, hoe woonde en leefde zij, tot welk volk behoorde ze, en waarom werd ze vermoord?


Gewurgd

In zijn boekje Het meisje van Yde behandelt hoofdconservator Archeologie van het Drents Museum Wijnand Van der Sanden op toegankelijke wijze zo ongeveer alle aspecten die maar over het meisje te bedenken zijn: de geschiedenis van de vondst, de geologische achtergrond van het Yder veentje waar ze werd gevonden, de ouderdomsbepaling, haar kleding, haar lichaamslengte en gezondheidstoestand, de teenafdrukken op haar voeten, de reconstructie van haar gezicht, de manier waarop zij en haar tijdgenoten leefden, de politieke geschiedenis van de Germaanse stammen rond het begin van de jaartelling, en de mogelijke redenen waarom zij is gewurgd.

Ouderdomsbepaling met de koolstof-14 methode heeft uitgewezen dat ze waarschijnlijk gestorven is tussen 54 vooren 128 na Christus, dat wil zeggen in de overgangsperiode van de IJzertijd en het begin van de Romeinse tijd. Politiek gezien was dit een tijdperk vol oorlog en strijd. Tot welk volk het meisje heeft behoord, valt niet meer te achterhalen.

Wel viel op grond van onderzoek aan gebit en botten vrij zeker de leeftijd vast te stellen: het was een meisje van 16 jaar oud. Op grond van CT-scans (een driedimensionale beeldvormingstechniek met röntgenstralen) blijkt dat ze leed aan een zijwaartse verkromming van de wervelkolom, scoliose geheten.

Vermoedelijk liep ze enigszins onregelmatig, met de rechtervoet iets naar binnen gekeerd. Vergeleken met moderne leeftijdgenootjes was ze niet lang: ze mat van top tot teen vermoedelijk maar 140 centimeter.
Niet alleen het lichaam bevat informatie, ook uit de kledingresten valt het nodige op te maken. Opmerkelijk is natuurlijk het wurgbandje dat nog om haar nekje zat geknoopt. Het is gevlochten uit schapewol volgens de zogeheten sprangtechniek, die al dateert uit de Bronstijd en misschien zelfs tot de Nieuwe Steentijd. Daarnaast droeg het meisje een wollen mantel, waarop nog duidelijk sporen van kleurbanen zichtbaar zijn.


Elzebroekbos

De boeiendste vragen over het meisje zijn uiteraard hoe haar dagelijks leven eruit zag, in welk sociaal milieu ze leefde en hoe ze aan haar eind gekomen is. Ook op deze punten stelt Van der Sanden ons niet teleur. De auteur schetst een prehistorisch Drente dat nog voor een groot deel bedekt is met loofbos en waarin nog wolven, beren, wilde zwijnen, oerossen, lynxen, edelherten, elanden en reeën ronddolen. De beekdalen waren omzoomd door elzebroekbos, de venen en veentjes waren nog niet afgegraven en speelden een belangrijke rol in het religieuze leven.

Gewoond werd er in houten boerderijen in kleine gehuchten, en voor de dagelijkse werkzaamheden gebruikte men ijzeren gereedschap, handgevormd aardewerk, karren met wielen en eenvoudige bronzen sieraden. De militaire dreiging van de Romeinen vanuit het zuiden zorgde voor een decennialange periode van spanning en onrust. Ofschoon de herkomst van het meisje uiteraard onbekend is, geven archeologische vondsten uit dezelfde tijd in het nabijgelegen Noordbarge een indicatie van haar woonsituatie: de eenvoudige boerenhoeven aldaar, opgetrokken uit hout, herbergden zowel het vee als de menselijke bewoners.

Het intrigerendst van alles is natuurlijk haar doodsoorzaak. De meest waarschijnlijke hypothese is dat zij, mogelijk in een religieus ritueel, is geofferd. Uit archeologische vondsten is namelijk duidelijk dat het veen in het religieuze leven van de prehistorische mens rond het begin van de jaartelling in deze streken een belangrijke rol speelde. Zo heeft men in het veen een groot aantal kostbare voorwerpen gevonden die daar naar alle waarschijnlijkheid als offergaven zijn achtergelaten. En bovendien behoort het meisje van Yde tot een veel grotere groep van veenlijken die op gewelddadige wijze om het leven is gebracht, wat wijst op een patroon.

Mogelijk had de wurging van het meisje iets te maken met een vruchtbaarheidsritueel, maar zeker is dat allerminst. Het is even goed denkbaar dat haar offer een strafexecutie was. Een opmerkelijk detail is dat het meisje van Yde ten tijde van haar overlijden vermoedelijk half kaalgeknipt is geweest: de rechterkant van de schedel vertoont slechts stoppeltjes, de andere kant langere plukken.
Wat er zich precies in het Drentse veentje heeft afgespeeld valt nooit meer te achterhalen. Maar door de reconstructie van het gezicht èn door de context en de achtergrond in het boekje zijn de vragen in een klap een stuk concreter geworden. Neave en Van der Sanden hebben, elk op hun eigen complementaire wijze, het meisje van Yde voor een breed publiek weer tot leven gebracht.


Lindow Man

Het meisje van Yde verschilt, zoals Van der Sanden ook met nadruk zegt, in een belangrijk opzicht van een soortgelijk boek over de in 1984 gevonden en eveneens door Neave gereconstrueerde 'Lindow Man' uit Engeland (The life and death of a druid prince door Anne Ross en Donn Robins, 1989). De auteurs, een keltologe en een chemicus, gaan daarin wel op een heel onwetenschappelijke wijze te werk: ze speculeren dat het een aard heeft of, in de woorden van Van der Sanden, “Wat op de ene bladzijde begint als een speculatie is op de volgende al tot feit verheven”. Ross en Robins doen alsof ze alle antwoorden kennen, tot aan de sterfdatum en de naam van de man van Lindow toe.

Van der Sanden is terecht wars van zulke schijninformatie. Hij blijft veel dichter bij de feiten en pretendeert geen antwoorden te hebben op onbeantwoordbare vragen. In zulke gevallen geeft hij aan wat we niet weten, en dat is veel informatiever, interessanter en waardevoller. Waar het om de naam van het meisje gaat schrijft hij bijvoorbeeld enkele pagina's over het weinige dat wij over Germaanse vrouwennamen weten, onder andere uit contemporaine Romeinse bronnen.

Het boekje van Van der Sanden is zeer geslaagd. Op toegankelijke wijze weet hij, vanuit het simpele gegeven van de vondst van een veenlijk bijna 100 jaar geleden, een groot aantal wetenschappelijke disciplines en methoden in zijn verhaal te betrekken. Van de CT-scan en de koolstof-14 datering tot prehistorische vlechttechnieken en de politieke geschiedenis van de Germaanse opstand. De kennis die hij haast terloops overdraagt versterkt aanzienlijk de fascinatie voor deze mysterieuze Drentse deerne.


Wijnand van der Sanden: Het meisje van Yde 128 blz., geïll., Drents Museum Assen 1994.ISBN 90 7088 461 5





© 2006-2009 www.mijn-eigen-website.nl